• 'Het ging me door merg en been'

    Post uit het rampjaar

    Hollandse zeemansvrouwen schreven talloze brieven aan hun mannen overzee in de zeventiende eeuw. Maar ze kwamen vaak niet aan. Onderschept door Engelse kapers. Maar Judith Brouwer las ze wel.

    Rampjaar

    Het Rampjaar 1672 geldt nog altijd als een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis. Het is het jaar waarin ‘het volk redeloos’ was, ‘de regering radeloos en het land reddeloos’. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was in oorlog met Engeland in de Derde Engelse Oorlog, maar werd ook aangevallen door de Franse legers van Lodewijk de XIV, die al binnen negen dagen Utrecht wisten in te nemen. Ook de bisdommen Münster en Keulen hadden zich tegen de Republiek gekeerd, wat onder andere leidde tot het Beleg van Groningen door Bommen Berend. De chaos en paniek leidden uiteindelijk in augustus tot de moord op de gebroeders De Witt in Den Haag.

    De Franse opmars werd gestopt door de Hollandse Waterlinie waarbij grote delen van het land tussen Amsterdam en Utrecht onder water werden gezet.

    Het is bijna alsof je bij haar in de kamer staat. Daar zit ze, de zeemansvrouw Amerens Ottens in haar huiskamer. Het is 28 november 1673. Voor haar op tafel ligt een dicht beschreven vel papier: een brief aan haar zoon Roelof, ver weg in Batavia. Naast haar een brandende kaars en de lak waarmee ze haar brief gaat verzegelen.

    En dan een klop op de deur. ‘Ik kan niet meer schrijven,’ beëindigt ze haastig haar brief. ‘Daar is de zwager van Ariaantje. Hij is stuurman en zal je helpen waar hij kan.’

    De brief ging mee op het VOC-schip het Wapen van Rotterdam, dat naar Indonesië zou varen. Helaas voor Amerens en haar zoon, stuitte het schip op Engelse kapers. De bemanning belandde in een Engelse gevangenis, de lading werd geconfisqueerd. En de brief bereikte zijn bestemming nooit.

    Hetzelfde gold voor het epistel van Lijsbet Blijeck. Wanhopig schreef ze haar man hoe graag ze bij hem in Batavia wilde komen. De relatie met haar schoonvader, bij wie ze in huis woonde, was immers onhoudbaar. Hij had haar ene zoon van de trap geschopt, haar dochter een tand door de lip geslagen en gedreigd dat bij haar ook te doen. Hij beschuldigde haar van diefstal en schold haar uit. ‘Hekelteef!’ had hij gezegd. ‘Ik zal mijn zoon wat brieven schrijven, dronken noot!’

    En dan is er de brief van Marritje Teunis, uit de Geelvincksteeg in Amsterdam uit december van 1673. Ze was zo moe en ziek. Ze had problemen met de kinderen, de schuldeisers stonden aan haar deur en ze kreeg klachten over de drankschulden van haar man. ‘Dat jij de voorraad van eerlijke mensen hebt leeggezopen. Ik schaam me dood!’

    Zuipende echtgenoot

    De brieven van Marritje, Amarens en Lijsbet zijn nooit gelezen door de vaders en zonen voor wie ze bestemd waren. In plaats daarvan belandden ze tussen de naar schatting 38.000 ‘sailing letters’ – buitgemaakte brieven – die nog altijd liggen opgeslagen in de National Archives in Londen. En daar werden ze 340 jaar later geopend door Neerlandica Judith Brouwer. Zij promoveert donderdag op een kleine 200 brieven die geschreven zijn in en vlak na het ‘Rampjaar’ 1672.

    De brieven zijn intiem, vaak levendig en herkenbaar. Zoals de vrouw die vertelt hoe ze ’s avonds laat zit te schrijven. De kinderen zijn naar bed. ‘Ik zou wel meer willen schrijven’, laat ze weten, ‘maar het papier is op.’

    ‘Dat zijn van die kleine dingetjes die het zo echt maken’, zegt Brouwer. Net als het verhaal van Marritje en haar zuipende echtgenoot. ‘Dat gaat me echt door merg en been. Elke keer als ik het lees.’

    De enorme verzameling unieke brieven in de National Archives werd weliswaar opgemerkt in de jaren tachtig, maar pas sinds 2005 is duidelijk hoe omvangrijk ze is en welke mogelijkheden de brieven bieden. Brouwers studeerde af op dertig brieven uit het Rampjaar en zette haar studie voort als promotieonderzoek.

    Twee maal ging ze naar Londen om de brieven te bekijken, maar vooral te fotograferen. Zo kon ze terug in Nederland uitzoeken wat ze nu werkelijk te vertellen hadden. Want dat weet nog bijna niemand. ‘Je vraagt archiefdozen aan, maar hebt geen idee wat erin zit. Een keer kwam er een complete postzak uit. Er zat niets meer in, maar daar zit je dan met zo’n jutezak!’

    De bronnen zijn uniek, zegt Brouwer. ‘We weten wel het een en ander over het dagelijks leven in de zeventiende eeuw. Maar alle informatie is afkomstig van de elite, of officiële geschiedschrijvers. We hadden nooit eerder bronnen uit de lagere klassen zelf.’

    Hongerig naar nieuws

    Haar belangrijkste doel was om vast te stellen hoe gewone mensen de gebeurtenissen uit het Rampjaar beleefden. Nieuwe feiten leverden de brieven niet op, maar dat is ook niet zo vreemd. De schrijvers waren immers niet zelf aanwezig bij de moord op de gebroeders De Witt of bij het Beleg van Groningen. ‘Bovendien zijn er uit de eerste weken na de moord nauwelijks gekaapte brieven bewaard gebleven’, zegt Brouwer.

    Maar de mensen praatten er wel over, ontdekte ze. Sterker nog: de zeventiende eeuwse burger blijkt enorm hongerig te zijn geweest naar nieuws. 187 van de 196 brieven behandelden actuele gebeurtenissen. ‘Nieuws was afkomstig uit kranten of pamfletten en verspreidde zich vervolgens van mond op mond.’

    Logisch. De tijden waren onzeker – de zeelieden liepen gevaar door de aanhoudende oorlog, dus ze waren geïnteresseerd in het verloop. ‘Maar tot nu toe dacht men dat kranten voornamelijk gelezen werden door mannen uit hogere kringen. Nu blijkt dat ‘gewone’ vrouwen ook kranten lazen’, zegt Brouwer. Ze stuurden zelfs regelmatig hele kranten mee met hun brief.

    Hoe de briefschrijvers zelf dachten over de gebeurtenissen blijft echter vaag. Ze censureerden zichzelf. Zo schreef Everhardus Lijcochton in november 1672: ‘Over nieuws zou ik heel veel kunnen schrijven, maar ik durf de pen niet alles toe te vertrouwen. De tijden – helaas – zijn gevaarlijk.’

    Nog lang en gelukkig

    Behalve de reactie op bekende historische feiten, wilde Brouwer ook weten hoe de oorlog het leven van gewone mensen beïnvloedde. ‘Vooral die enorme onzekerheid viel me op’, zegt ze. ‘Dat zie je voortdurend terug. Het leven van een zeemansvrouw was toch al onzeker, maar in het Rampjaar was het drie keer zo erg.’

    Machteldje Isaks had van haar echtgenoot opdracht gekregen de zaak open te houden, maar waarom zou ze dat doen? Er kwam niemand.

    ‘De ambachten staan stil. Er is geen duit te verdienen’, vertelde ook Jannetje Arents.

    Mannen werden opgeroepen voor het leger, prijzen gingen omhoog, vluchtelingen bevolkten de steden, ladingen gingen verloren. En ondertussen moesten deze vrouwen hun gezin onderhouden. ‘Ze vragen dan ook voortdurend om geld’, zegt Brouwer. ‘Maar ja, ze waren misschien niet onderdanig, maar wel afhankelijk.’

    Veel van deze vrouwen kregen uiteindelijk een speciaal plekje bij Brouwer. ‘Als ik dan lees over hun misere, hoe boos ze zijn, hoe verontwaardigd, hoe ze hun man missen….’

    Het meeste gold dat nog voor de brief van Lijsbet Blijeck met haar vreselijke schoonvader.

    En dus was ze dolblij toen ze juist deze vrouw – enkele jaren later – terugvond in de archieven van de VOC. In 1678 liet ze een dochter dopen. In Batavia.

    ‘Het is haar blijkbaar toch gelukt om met haar kinderen naar Batavia te reizen. Ik stel me zo voor dat ze daar nog lang en gelukkig met haar man heeft geleefd.’

    Getriggerd door deze brieven? De Leidse universiteit zette eerder duizend ‘sailing letters’ online die onderzocht werden binnen het project Brieven als buit.
    Een andere verzameling is in te zien op de website Gekaapte Brieven
    Ook zijn er voorbeelden van brieven online op de website van het Nationaal Archief.