• Docenten leggen het nog één keer uit:

    Daarom moet je naar hoorcollege!

    Hoorcolleges saai en langdradig? Dan gaat er iets mis, vinden historicus Maarten Duijvendak en econoom Ben Crom. En denk niet dat ze het niet merken, als jij ertussenuit glipt.

    Tim en Tjeerd vervelen zich op college. Waarom doen we dit nog? vroegen ze zich vorige maand af.

    1Hebben die hoorcolleges nog enig nut eigenlijk?

    Crom: ‘Nou, het is nog altijd de allergoedkoopste manier om kennis over te dragen. Maar dat is een negatief, vanuit de middelen beredeneerd, argument. Gelukkig is er een veel positievere reden voor een hoorcollege: iedereen kan zich die ene inspirerende leermeester herinneren die op het juiste moment motiveerde. Als een docent zo’n leermeester kan zijn, is een hoorcollege nuttig.’

    Duijvendak: ‘In een goed hoorcollege worden lijnen uit de literatuur op een prikkelende manier bij elkaar gebracht. Het mag best een beetje provoceren, het moet het denken van studenten stimuleren over de teksten die ze moeten lezen. Er moet een dialoog ontstaan tussen de teksten en wat er verteld wordt. Dat kan natuurlijk duidelijk eenrichtingsverkeer zijn vanuit de docent, maar het is een introductie: dus het is goed dat dat voor een grote groep gebeurt.’

    2Maar waarom moet het zo saai en langdradig zijn?

    Crom: ‘Wanneer ik het boek als uitgangspunt gebruik, is het inderdaad gauw saai. Die theorieën kunnen studenten thuis evengoed lezen. Essentieel is het daarom een probleem uit de praktijk als basis te gebruiken. Het boek moet alleen het hulpmiddel zijn om dat op te lossen.

    Daarnaast probeer ik filmpjes af te wisselen met slides en verhalen uit de praktijk. Studenten vinden het prettig zelf iets te doen te hebben, daarom deel ik vaak een oefening uit die daarbij aansluit.’

    Duijvendak: ‘Pakweg dertig, veertig, vijftig jaar geleden waren jongeren getraind in het luisteren naar lange verhalen van de dominee, maar dat is niet meer het geval. Op de middelbare school hebben jongeren geleerd maximaal twintig minuten op te letten, om daarna aan het werk te gaan. Het is een leerproces, waaraan jonge studenten weer moeten wennen. Maar een hoorcollege is nu eenmaal geen verzameling van oneliners en grappen.’

    3Kunnen studenten die slides niet thuis teruglezen?

    Crom: ‘Laatst kreeg ik een mail van een student: “Ik ben niet bij uw colleges geweest maar aan de slides op Nestor heb ik ook niets.” Dat is het grootste compliment dat je als docent kunt krijgen. Ik zorg er altijd voor dat op mijn slides weinig tekst staat. Het belangrijke is om toegevoegde waarde te hebben. Studenten voelen haarfijn aan wanneer iets zinvol is. Of niet.’

    Duijvendak: ‘Slides kunnen structuur bieden, maar ook geweldig afleiden. Het heeft geen enkele zin als docenten hun slides staan te declameren. Er moet afwisseling zitten in hoe zaken worden gepresenteerd, dat ben ik met critici eens.’

    4Kunnen je hoorcolleges niet beter vervangen door video-opnames?

    Crom: ‘Er zijn studenten die niet naar college kan komen, maar wel de video willen zien. Nog beter zijn de studenten die al bij het college zijn geweest en de video gebruiken om ingewikkelde stof nogmaals tot zich te nemen. Dat is voor mij de belangrijkste reden colleges op te nemen. Toch mag het hoorcollege niet helemaal vervangen worden door video-opnames op Nestor. Er is nog zoiets als de chemie in een zaal en die mag niet verloren gaan.’

    Duijvendak: ‘Wij experimenteren ermee, maar videocolleges zijn als een blik doperwten van een jaar oud: de sprankeling is eraf en je hebt geen mogelijkheid tot interactie. Ze kunnen nuttig zijn om dingen terug te kijken, maar ze kunnen het hoorcolleges niet vervangen. Als ik college geef, probeer ik vragen uit te lokken. Die mogelijkheid verdwijnt.’

    5Vijfhonderd vs. dertig aanwezigen bij het college, wat is effectiever?

    Crom: ‘Daarmee is de vraag eigenlijk: is interactie belangrijk? Ik denk het niet: voor een groot deel is het toch eenrichtingsverkeer van docent naar student. Vaak hebben de studenten de stof vooraf niet bestudeerd en dan heeft interactie weinig nut.

    In zalen met meer studenten merk ik dat de aandacht eerder verslapt waardoor die mobiel al gauw uit de broekzak komt. Dat heb ik overigens liever dan dat ze met de buurman praten. Daar heeft iedereen last van.’

    Duijvendak: ‘Het mooie is dat je één docent heb die voor de totale groep studenten staat. Dat is efficiënt in die zin dat je één lijn uitzet waar studenten zich op richten. Een didactische efficiëntie dus. Hoorcolleges hebben namelijk een andere functie dan werkcolleges. Die zijn er om ideeën met elkaar uit te wisselen en kritischer te bespreken. Hoorcolleges zijn algemener en daarom is voor hoorcolleges voor een grote groep zinniger.’

    6‘Stiekem’ weglopen in de pauzes, valt het op?

    Duijvendak: ‘Als docent zie je alles. Je ziet wie er na de pauzes niet meer zitten en wie er in de pauze binnenkwam. Waar ik aan het begin van het jaar strikt op reageer, is op mensen die te laat komen, vijf maar soms ook twintig minuten. Sommigen hebben het fatsoen via de achterdeur te komen, maar als je naar college komt, moet je op tijd zijn, of thuis blijven.’

    7Slotvraag: waarom staat u voor die studenten?

    Crom: ‘In mijn eerste jaar als docent waren mijn colleges dramatisch, ondanks de gigantische hoeveelheid werk die ik erin had gestoken. Ik heb toen de hulp van een coach ingeroepen. Hij ging tussen de studenten zitten en vroeg zich bij elke opmerking af: ‘Waarom moet ik dit weten?’.

    De tekst verdween van de slides en ik ging anders voor een zaal staan. Zo probeer ik 15 jaar later nog altijd les te geven. Ik ben er heilig van overtuigd dat hoorcolleges daardoor ontzettend nuttig kunnen zijn. Ik sta daar, om studenten iets te leren.’

    Duijvendak: ‘Ik heb een prachtig vak en het is geweldig om daarover te vertellen. Ik word ook wel eens gevraagd op televisie wat te vertellen, maar dat is zeldzaam. En je kunt je collega’s erover vertellen, er een verjaardagsfeestje van je oma mee opfleuren. Maar het is het mooiste om het enthousiasme te delen met studenten. Daar gaat het om: mensen enthousiast maken voor waar ze zelf mee bezig zijn.’