• het derde rijk in jeugdboeken

    De Holocaust à la Spielberg


    Er leven nog maar weinig mensen die het Derde Rijk in Duitsland echt hebben meegemaakt. Dat verandert de manier waarop de Holocaust wordt beschreven in de Duitse jeugdliteratuur. Hoe kwalijk is de verspielbergisering van het gruwelijke verleden?
    in het kort

    Britta Jung verafschuwde de boeken over het Derde Rijk die ze als scholier in de jaren negentig moest lezen. Ze waren moraliserend en neerbuigend, zegt ze.

    Sindsdien is er echter veel veranderd, blijkt uit haar onderzoek naar de manier waarop het Derde Rijk beschreven wordt in de Duitse jeugdliteratuur. Dit blijkt sterk afhankelijk van de herinnering van de overlevenden.

    De eerste boeken verschenen ten tijde van het proces tegen Adolf Eichmann in 1961. Ze gaven weliswaar informatie, maar ontbeerden werkelijke emoties. Bovendien versimpelden ze de materie door een onderverdeling in slachtoffers en daders.

    Dat veranderde in de jaren negentig, toen een nieuwe generatie meer aandacht vroeg voor de nuance: iedereen kon dader zijn geweest of slachtoffer of alles daartussenin.

    Nu is het tijd voor de postmemoriale generatie. Zogenaamde Nachtliteratur toont de verschrikkingen van het Derde Rijk op een dwingende, emotionele manier. Critici noemen dat de verspielbergisering van de Holocaust.

    Het is echter nodig, zegt Jung: ‘Deze boeken brengen de emotie terug in het verhaal. En dat moet ook, want anders zullen lezers die zelf geen ooggetuige waren, zich niet kunnen inleven in de materie.’

    volledige versie

    Leestijd: 9 minuten (1535 woorden)

    Toen Britta Jung in de jaren negentig naar school ging, las ze nauwelijks jeugdboeken over het Derde Rijk. Ze verafschuwde de neerbuigende en moreel superieure manier waarop de periode werd beschreven. Een van de weinige boeken die ze wel las – Damals war es Friedrich, een klassieker waar veel docenten hartstochtelijk aan vasthouden – was ‘geen erg goed boek’. ‘Om eerlijk te zijn: ik vond het verschrikkelijk.’

    Het boek, dat verscheen in 1961, leest als een spoorboekje voor de Holocaust. Het verhaal over de vriendschap tussen een christelijke jongen en de joodse Friedrich neemt de lezer mee langs de highlights van de periode. Van de eerste bordjes met ‘Voor Joden verboden’ tot het moment dat Friedrich sterft in een luchtaanval omdat hem de toegang tot de schuilkelder is ontzegd.

    Jung vond het boek ‘behoorlijk afstotelijk’ vanwege het typische verschil tussen Nazi’s en ‘goede Duitsers’ in het boek. Vanwege de stereotypen over joden – zoals hun band met geld of de veronderstelling dat ze fysiek anders zijn. Of vanwege het feit dat Friedrich niet sterft in een concentratiekamp – wat realistisch zou zijn – maar in een luchtaanval door de geallieerden.

    Morele dilemma’s

    Gelukkig is er sinds Jungs schooltijd het een en ander veranderd. Niet alleen las ze inmiddels vrijwel elk Duitse jeugdboek dat over het Derde Rijk is geschreven, ze genoot er zelfs van. ‘Tegenwoordig is er echt goed werk. Ik wou dat dat in mijn tijd zo was geweest.’ Volgende week promoveert ze – zowel aan de RUG als aan de University of Limerick – op een proefschrift over deze jeugdliteratuur.

    Ze verwachtte flink wat ontwikkelingen te vinden. Logisch, want jeugdboeken – dat wat volwassenen schrijven voor hun kinderen – weerspiegelen bij uitstek de herinnering en morele dilemma’s van een natie. Wat wil je hen vertellen? Wat durf je te vertellen? In het geval van het Derde Rijk, geven ze inzicht op de vraag hoe Duitsland omging – en omgaat – met het historische trauma.

    Jung ontdekte dat de manier waarop de boeken de verschrikkingen uit het verleden behandelen, veel te maken heeft met de herinnering van de overlevenden. Vandaar ook dat juist de laatste jaren – nu de laatste ooggetuigen sterven – alle taboes overboord lijken te gaan.

    Ommekeer

    ‘Meteen na de oorlog werd er niet echt over gesproken’, zegt Jung. ‘Mensen stopten het verleden weg en in de jeugdliteratuur was het Derde Rijk al helemaal geen thema. Boeken die het verleden wel behandelden, concentreerden zich meer op de worsteling met het heden en de toekomst.’

    ‘Der Tod war hier etwas Alltägliches. Ständig traf man diese hochrädrigen Holzkarren, mit denen alles Mögliche transportiert wurde, zum Beispiel die Kessel mit Essen und auch Tote. Die Karren waren nicht lang genug, oft ragten Füße oder Köpfe der Leichen unter den Tüchern hervor, mit denen sie bedeckt waren. Und einmal sah Hanna, wie der Kopf einer Frau bis auf die Straße gerutscht war und holpernd über das Pflaster geschleift wurde. Sie schaute schnell weg. Sie lernte es, wegzuschauen, denn ohne diese Fähigkeit war ein Ort wie Theresienstadt nicht zu ertragen. Wegschauen und weghören gehörte zu dem neuen Leben, das begonnen hatte. Wie hätte man es sonst aushalten können, wenn SS-Männer mit ihren unvermeidlichen Knüppeln oder mit Gewehrkolben auf Häftlinge einschlugen, oft alte Menschen, die ihre Großväter oder Großmütter hätten sein können, die dann blutend zusammenbrachen und mit überschnappenden Stimmen um Gnade winselten?’

    Uit Ein Buch für Hannah, Mirjam Pressler (2007).

    De ommekeer kwam toen het proces tegen Adolf Eichmann in de vroege zestiger jaren de verschrikkingen van het Derde Rijk weer voor het voetlicht bracht. De jongere generatie begon vragen te stellen. Wat was er eigenlijk gebeurd? Hoe kon het zijn dat iedereen zweeg over iets wat zo belangrijk was?
    ‘Het was vanuit die mindset dat Damals war es Friedrich is geschreven. Een boek dat informatie gaf over het verleden, maar de lezer ook troostte met de notie van de ‘goede Duitser’ en het besef dat hijzelf niet schuldig was. ‘Het boek was geschreven om op historisch en moreel vlak op te voeden’, zegt Jung. ‘De personages bleven echter vlak – meer stereotype dan menselijk – om emotionele afstand te creëren.’

    Gemakkelijk perspectief

    Nu ziet ze hoe het boek dat zij zo verafschuwde wel degelijk van belang is geweest. Al was het maar omdat het een van de eerste jeugdboeken was dat de Holocaust behandelde. Het moet een enorme opluchting zijn geweest voor veel jongeren. ‘Al werd er misschien nauwelijks over de oorlog gesproken, hij was er altijd’, zegt ze. ‘Nu was er een boek dat hen vertelde wat er was gebeurd, een boek dat hen serieus nam.’ Misschien is dat ook de reden dat leraren het boek nog altijd gebruiken op school: vanwege de impact die het had in hún tijd.

    Na Friedrich werd het echter stil. ‘Alsof mensen zeiden: we hebben een boek, dus laat verder maar zitten’, denkt Jung. Pas in de late zeventiger en tachtiger jaren kwam er nieuw werk. Nog altijd maakten de verhalen echter onderscheid tussen de slachtoffers en daders. ‘Alsof de Duitse auteurs en lezers zichzelf projecteerden in dit – zeg maar – gemakkelijke perspectief.’

    Het duurde tot de negentiger jaren, voordat een nieuwe generatie jeugdliteratuur verscheen die rijker was en meer lagen bevatte. ‘Schrijvers probeerden uit te zoeken wat mensen dreef. Ze verkenden het Duitse lijden, de Nazi-samenleving, maar ook de Holocaust zelf.’

    Postmemoraal vertellen

    Het was een periode waarin de ‘levende’ herinnering begon te vervagen en landsgrenzen aan belang inboetten. Schengen maakte douanecontroles overbodig, de Muur viel, de euro werd geïntroduceerd. ‘In Duitsland ontstond het besef dat ook Duitsers hadden geleden, terwijl in andere landen, waaronder Nederland, nieuwe vragen werden gesteld, zoals: waarom werd het grootste aantal joden weggevoerd uit Nederland?’

    Er kwam ruimte voor nuance, zegt Jung. Iedereen kon dader zijn, of slachtoffer, of alles ertussenin. En dat bracht ruimte voor nog een nieuwe manier van vertellen: postmemoriaal.

    De Duitse jeugdliteratuur probeert niet langer haar publiek een veronderstelde waarheid bij te brengen. Tegenwoordig verkent ze de menselijke geest – zoals literatuur zou moeten doen. ‘Het gaat niet meer om opvoeden, maar om sensibiliseren’, zegt Jung. ‘Perspectieven vanuit de eerste persoon brengen de lezer overal – van de bombardementen op Dresden tot de gaskamers van Theresienstadt.’

    Donkerder en extremer

    Helemaal zonder problemen is dat niet. Jeugdliteratuur zou jonge lezers moeten helpen de wereld te begrijpen. Maar hoe verklaar je de Holocaust? ‘Deze nieuwe literatuur onderzoekt die vraag’, zegt Jung. ‘De boeken zijn donkerder geworden en extremer.’

    Er is zelfs een naam voor: Nachtliteratur. Deze boeken behandelen niet alleen duistere onderwerpen, maar gaan daar zelfs aan voorbij. Zoals Ein Buch für Hannah over een joods meisje dat Palestina probeert te bereiken, maar eindigt in Theresienstadt. ‘Het verhaal is verschrikkelijk en indringend. Zoals de scène waarin lichamen worden opgestapeld met hoofden die opzij hangen.’ Andere schrijvers – zoals Waldtraut Lewin met Marek und Maria – komen met een liefdesverhaal tegen de achtergrond van de bombardementen op Dresden.

    De ontwikkeling krijgt echter ook veel kritiek. De zogenaamde verspielbergisering van de herinnering ligt onder vuur door mensen die stellen dat de herinnering aan het Derde Rijk versimpeld wordt geëxploiteerd voor een goed verhaal. Maar daar is Jung het niet mee eens. ‘Deze boeken nemen het nationale verhaal en plaatsen het in universeel perspectief.’

    Navoelen

    En dat is noodzakelijk: ‘Jonge mensen raken steeds verder verwijderd van de gebeurtenissen. Je móet de verhalen wel zo brengen. Als je dat niet doet, zullen ze het nauwelijks na kunnen voelen. Ik omarm die ontwikkeling.’

    En simpel? Nauwelijks, zegt Jung. ‘Als je een verhaal schrijft over hoe een jongen op een nationaal-socialistische kostschool langzaam wordt geïndoctrineerd, dan kun je dat – bijvoorbeeld – verbinden aan Foucaults ideeën over gesloten systemen, of Goffmans concept van de ‘total institution’. En dat lijkt me een behoorlijk complexe manier om het onderwerp aan te pakken.’

    ‘Wir wohnten im ersten Stock. Oder nein, meine Eltern wohnten damals im ersten Stock. Mein Vater war arbeitslos und wollte schon die Wohnung bei Herrn Resch gegen eine kleinere eintauschen, als ich mich anmeldete. Im Jahre 1925 hatten die meisten Deutschen keine Ersparnisse mehr, denn eben erst war die Geldentwertung überstanden. Bald eine lohnende Beschäftigung zu finden, dafür bestanden geringe Aussichten. Not und Arbeitslosigkeit nahmen überall zu. So machten sich meine Eltern noch mehr Sorgen, als ich zur Welt kam: Auch ich wollte essen und musste angezogen werden.

    Genau eine Woche nach meinem Geburtstag wurde Friedrich Schneider geboren. Schneiders wohnten im gleichen Haus, eine Treppe höher. Herr Schneider war Beamter bei der Post. Meine Eltern kannten ihn wenig. Er grüßte freundlich, wenn er morgens zu seiner Dienststelle ging, und er grüßte ebenso freundlich, wenn er abends nach Hause zurückkam; nur gelegentlich wechselte man einige Worte.

    Frau Schneider, eine kleine dunkelhaarige Frau, sah man noch seltener. Sie kaufte ein oder putzte ihre Treppe und verschwand gleich darauf wieder in der Wohnung. Wem sie begegnete, den lächelte sie an, aber sie blieb nie auf der Straße stehen. Erst nachdem Friedrich und ich so kurz nacheinander anrückten, kamen unsere Eltern sich näher.’

    Uit Damals war es Friedrich, Hans Peter Richter (1961).