• Gevaarlijk sprookje

    hoe maarten loonen opnieuw verliefd werd

    Gevaarlijk sprookje

    Hij houdt van Spitsbergen, al jaren. En dat blijft zo. Maar sinds zijn expeditie naar Jan Mayen in de Noordelijke IJszee is poolonderzoeker Maarten Loonen ook verliefd op dit vulkaaneiland.

    in het kort

    Poolonderzoeker Maarten Loonen was vijf dagen op expeditie op Jan Mayen.

    Er is in twintig jaar veel veranderd, vogels hebben het moeilijk, grote jagers zijn een bedreiging.

    De expeditie was zwaar en door het ruwe lavalandschap zelfs gevaarlijk.

    ‘Dit is niet de laatste keer dat ik hier ben. Jan Mayen hoort erbij.’

    volledige versie

    Leestijd: 3 min (879 woorden)

    Het was de off-road wandeling, ergens in de eerste dagen op Jan Mayen, die hem dat deed beseffen. Samen met Miles Drake, zijn masterstudent, maakte hij een voettocht over het eiland om onbekende plekken te ontdekken waar ‘zijn’ ganzen grazen.

    Het waaide hard en de tocht was zwaar en lang. En nu, achteraf, in de veiligheid van z’n werkkamer, zegt Loonen dat ze toen té gevaarlijk hebben gedaan. Onnodige risico’s hebben genomen, misschien wel.

    Maar z’n ogen verraden dat hij, ondanks alles, dat moment niet had willen missen. ‘We liepen over een gevaarlijke helling waar geregeld aardverschuivingen plaatsvinden’, zegt hij. ‘Angst was licht aanwezig, daar op die rotsige helling. En opeens was daar zomaar, uit het niets, een windstil dal, volledig bekleed met dik, droog, prachtig groen mos. En wij stonden er middenin.’

    Een tijdje lagen ze daar, languit en in stilte, op mos zo dik als een matras. ‘Zo prachtig’, vertelt Loonen. ‘Zo onvoorstelbaar mooi. Ik waande me even in een sprookje.’

    Even maar, want er moest ook gewerkt worden. Loonen was op Jan Mayen om samen met collega’s van het Arctisch Centrum in kaart te brengen hoe het eiland sinds 1983 – toen studenten van het centrum daar voor het laatst waren– is veranderd.

    Hele vlaktes vol skeletten

    ‘Het eiland is groener en er is veel erosie geweest’, zegt Loonen. ‘Ook is de rand van het pakijs verder weg van het eiland komen te liggen en is de samenstelling van de vogels die er wonen nu anders.’ Zeevogels zoals drieteenmeeuwen, dikbekzeekoeten, noordse sternen en kleine alken hadden midden augustus het eiland al verlaten. En de noordse stormvogel heeft het ook niet makkelijker gekregen.

    In 1983 werden er nog 100.000 broedparen geteld. ‘Ze zaten er gelukkig nog wel.’ Hij zag de jongen met eigen ogen: kleine witte donsballen op de rand van de klif bij de bergketen, stevig tegen de muur gedrukt. ‘Maar het aantal grote jagers, zoals de bruine roofmeeuwen, is sinds 1983 sterk toegenomen.’

    Om hem heen zag hij het resultaat van die jagers. Hele vlaktes lagen vol met skeletten van noordse stormvogels. ‘Zo’n iedere dertig meter een hoopje botten en veren’, vertelt hij. ‘Die grote jagers zijn dus wel een bedreiging.’

    De ganzen achterna

    Naast het tellen van vogels en het bezoeken van broedplaatsen, onderzocht Loonen ook de vegetatie en nam hij monsters van platen en ganzenpoep die ze onderweg verzamelden, om te bekijken hoe de voedselketen van Jan Mayen eruit ziet. ‘Welke mossoorten maken onderdeel uit van het dieet van arctische herbivoren zoals ganzen?’,  zegt Loonen. Hij verzamelde het om het thuis, in het Arctisch Centrum, verder te onderzoeken.

    Dit soort onderzoek doet hij al 29 jaar op Spitsbergen – waar er grazers als ganzen en rendieren in overvloed zijn. Deze keer, op Jan Mayen, bezoekt hij voor het eerst een plek zonder rendieren, waar ganzen een zeldzaamheid zijn. ‘Tot nu toe vloog ik altijd de ganzen achterna naar het noorden en constateerde zware of overbegrazing van de toendra. Door de ganzen met gaas weg te houden van stukjes mos, zag ik hoe een onbegraasde toendra eruit zou kunnen zien. Nu zag ik hoe dat werkt op een heel eiland.’

    Het was een heftige expeditie, die vijf dagen op Jan Mayen. De dagen waren lang en de voettochten over het ruwe lavalandschap fysiek zwaar – ook voor een doorgewinterde onderzoeker als Loonen, die al vele zomers doorbracht op het koudere en gevaarlijker Spitsbergen.

    Met handen en voeten over de grond

    Het was het waard, zegt hij nu. En die vermoeidheid, ach, die voelde hij pas later. Daar, op de Noordelijke IJszee, ondervond hij vooral hoe bijzonder deze expeditie was. ‘Ik dacht dat het een puinhoop zou worden, twintig eigenwijze wetenschappers, een negental mariniers en zesenvijftig militairen als bemanning op één boot. Maar het werkte.’

    De militairen zagen hoe de wetenschappers de wereld om hen heen zo anders beleefden dan zij. De mannen van de mossen kropen op handen en voeten over de grond om vooral geen mosje te missen. Juichten bijna, als ze een nieuwe soort vonden. De walvisspotters zaten van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat voor de brug, in de kou, en gingen alleen naar binnen voor wat drinken en eten. En de archeologen en biologen ondernamen lange voettochten om moeilijk bereikbare delen van het eiland tóch te kunnen zien.

    Andersom keken de wetenschappers soms met open mond naar de militairen. Hoe de mariniers de Beerenberg van 2.277 meter, met een wind van 100 kilometer per uur om de oren, schijnbaar moeiteloos beklommen. Hoe ze een wedstrijdje maakten van het ophalen van de kwik-meters van de onderzoekers bij het rookgat van de vulkaan. Hoe de bemanning ‘hun’ wetenschappers iedere morgen weer veilig met de zodiac door de woeste branding wisten te loodsen.

    Mariniers waren hartstikke lief

    En de mariniers waren ook nog ‘ns hartstikke lief, zegt Loonen. ‘Wij liepen natuurlijk in een vreselijk langzaam tempo, maar ze pasten zich aan ons aan. We merkten dat eigenlijk pas toen we ze vroegen het statief – dat ze voor een cameraman droegen – te brengen voor een mooi shot. Dat deden ze dan in looppas.’

    Het was een prachtige reis. ‘Niet alleen vanwege de ervaring, vanwege het ontdekken van een plek waar ik nooit eerder ben geweest. Maar vooral vanwege de mengelmoes van wetenschappers. We hebben veel van elkaars onderzoek gezien. Dat leert je ook anders kijken naar je eigen onderzoek.’

    Nu is het voorbij en ziet hij de verborgen plekjes van het eiland misschien wel nooit meer terug. Maar Loonen dacht daar niet aan toen hij daar lag, in dat windstille dal, op een bed van warm, groen mos. ‘Toen wist ik al: dit is niet de laatste keer dat ik hier ben. Jan Mayen hoort er vanaf nu ook bij.’

    De expeditie

    De expeditie naar Jan Mayen vond plaats van 13 tot en met 26 augustus. Wetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen, TNO, Naturalis en het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap gingen mee op uitnodiging van de marine, 400 jaar nadat dit eiland voor het eerst door Nederlanders was gespot.

    Het marineschip Zeeland wordt gewoonlijk ingezet tegen piraten en drugssmokkelaars. De expeditie had voor hen en de Mountain Leaders van het Korps Mariniers tot doel om te oefenen op het verplaatsen en opereren onder extreem zware klimatologische omstandigheden.