• Breeuwsma

    Muziek

    Volgens een onderzoek nemen kinderen veelal de muzikale smaak van hun moeder over. Omdat ik vind dat je je nooit bij de feiten moet neerleggen, en in de volle overtuiging dat mijn muzikale smaak die van mijn vrouw ruimschoots overtreft, doe ik sinds jaar en dag verwoede pogingen om de jongens mijn smaak op te dringen.

    Ik ben daar vroeg mee begonnen. Als baby probeerde ik ze in slaap te sussen met Mozart. ’s Ochtend kregen ze steevast een cantate van Bach te horen.

    Later op de dag volgde dan een breed overzicht van de popmuziek, met veel Bob Dylan, The Beach Boys en The Beatles, afgewisseld met een uurtje Townes van Zandt, Guy Clark of Steve Earle. Alison Kraus draaide ik om haar hemelse stem en Ron Sexsmith omdat ik alles van hem mooi vind. In de auto Best Tof van Skik en Doe Maar om mee te zingen (Heroïne Godverdomme, was jarenlang favoriet bij de mannen, omdat het de gelegenheid bood ongecensureerd te vloeken).

    Bij het avondeten kregen ze fado’s voor de kiezen. Met Amália Rodrigues (Triste Sina) of Alfredo Duarte Marceneiro (O leilão) op de achtergrond proeft zelfs laffe babyvoeding een tikje exotisch.

    Maar ja, de heren werden ouder en ontwikkelden voorkeuren die niet helemaal in overeenstemming waren met mijn strak uitgestippelde plan. Enige tijd werd Queen gewaardeerd. Wij hebben nog vakantiefilmpjes waarop de jongens in hun blote kont met pollepels keihard op koekenpannen slaan (boem boem tak, boem boem tak) als inleiding op de kiloknaller We will wok you. Worden die beelden ooit op mijn computer gevonden, dan hang ik.

    Later was Michael Jackson een tijdje in de mode (een oude liefde van mijn vrouw, zodat het er naar uitzag dat het onderzoek ondanks mijn inspanningen toch nog gelijk zou krijgen). Avond na avond moest ik aanschouwen hoe ze de moonwalk steeds beter, maar net niet helemaal, onder de knie kregen.

    Nu zijn ze in de ban van de rappers. The usual suspects: Kleine Viezerik, Kraantje Pappie, Gers Pardoel. ‘Spring maar achterop bij mij dan gaan we samen weg’, zingt Gers, ‘ik weet nog niet waar naar toe, maar dat maakt niet uit, want ik weet wel de weg!’

    ‘Hoe kan hij nou de weg weten, als hij niet weet waar hij naar toe gaat?’, vraag ik, altijd kritisch, maar ze kijken me aan met een blik van ‘niet zo zeuren ouwe’, dus ik ga er niet op door.

    Vorige week zijn we gedrieën bij The Opposites – afsluiting van het Bevrijdingsfestival – geweest. Eigenlijk was het me te laat, maar vooruit.

    Daar stonden we dan. Ik vermomd als vlotte vader en zij toch wat onwennig. Gelukkig herkenden ze de liedjes (Slapeloze nachten) en deden ze op verzoek van Twan en Willem (‘Hé Groningen, handjes in de lucht’) braaf hun handen in de lucht. Ze lijken stoer, die rappers, maar het is goed beschouwd een soort Teletubbies voor grote kinderen.

    Toen moest er gesprongen worden en ging er zo’n hockeytrutje op mijn tenen staan (ik keek haar streng aan, maar het werd niet opgepikt). De jongens kregen een plens bier over zich heen en hadden er ineens genoeg van: ‘Zullen we naar huis pap?’

    In de auto draaide ik James Taylor (September grass). ‘Vonden jullie het nou mooi?’, vroeg ik voorzichtig.

    ‘Ach pap’, zei de oudste, ‘nu houden we hier van, maar later houden we weer van jouw oude muziek hoor.’ Dan zijn mijn inspanningen niet voor niets geweest, dacht ik tevreden.

    ‘Het is een kwestie van geduld’, neuriede ik wat voor me uit.

     

    Gerrit Breeuwsma is docent psychologie

    Foto Reyer Boxem