• Optioneel chapeau

    Voor Ubbo hoefde het niet zo

    700 pagina's schreef Klaas van Berkel over de geschiedenis van de universiteit. Over gierende conflicten tussen hoogleraren, een zieltogende universiteit die steeds weer opkrabbelt en het Facebook van de 17e eeuw. En Ubbo? Die was zo belangrijk niet.

    in het kort

    Ubbo Emmius was lang zo belangrijk niet als altijd gedacht voor de stichting van de universiteit. Een predikantenopleiding was hem mooi zat.

    Buitenlandse studenten waren in de beginjaren van de universiteit nog belangrijker dan nu. Ze maakten meer dan 50 procent van de studenten uit.

    De RUG was in zijn beginjaren behoorlijk streng gereformeerd. Dat leidde tot grote conflicten, die de universiteit weinig goed deden.

    In 1876 werd de RUG op een haar na opgeheven. Studenten waren er bijna niet meer. Gelukkig dat het niet doorging, want toen steeds meer mensen hun kind naar de universiteit stuurden, krabbelde de RUG weer op.

     

    volledige versie

    Leestijd: 8 min (1714 woorden)

    Kat-in-het-bakkie, dacht universiteitshistoricus Klaas van Berkel toen hij begon met het schrijven van hét ultieme boek over de geschiedenis van de RUG ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan. Zeker over de eerste periode was immers al zo veel bekend? Hoeveel nieuws kon dat nog opleveren?

    Behoorlijk wat dus. 700 bladzijden en jaren onderzoek bleken niet genoeg. Het eerste deel van Universiteit van het Noorden, getiteld De oude universiteit 1614-1876, is daarom niet alleen een vlot geschreven overzicht van een universiteit die regelmatig in de clinch ligt met zijn eigen gereformeerde signatuur.

    Kleine raadsels

    Het boek levert ook regelmatig een nieuwe visie op wat we dachten te weten en kleine raadsels die wachten op de onderzoeker die meer tijd heeft. Want Van Berkel moest door.

    Het schrijven van een gedenkboek is een hachelijk kwestie, zeg je in de inleiding. Je moest laveren tussen de verwachtingen van de opdrachtgevers – het college van bestuur – en de eisen van kritische geschiedschrijving. Is dat een beetje gelukt?

    ‘Tot nu toe wel, denk ik, omdat deze periode tot 1876 al afgesloten is. Maar in deel 2 wordt het pregnanter.

    Vooral als ik dan inga op de periode vanaf 1965, – de zakelijke universiteit – gaat het over ontwikkelingen in het onderzoek, connecties met het bedrijfsleven en rendementsdenken. Je kunt dat vanuit het standpunt van het college van bestuur beschouwen, dat geweldig veel belangsteling heeft voor rankings. Je kan ook zeggen dat je die met een korrel zout moet nemen en dat belangrijke zaken buiten beeld dreigen te raken. Of dat er aan kwaliteit is ingeboet. Alleen al het laten zien van de controverse wordt niet altijd leuk gevonden.

    Aan de andere kant: je kan het doen omdat het over de universiteit gaat, die draait op academische vrijheid. Dat betekent ook dat een geschiedschrijver niet altijd achter het bestuur aanloopt.’

    Studentenjool 

    Toen ‘Bommen Berend’ in 1672 de stad Groningen belegerde, lieten ook studenten volop van zich horen. Ze hadden hun hoofdkwartier op de onderwal, vlak bij de Oosterdwinger. Tijdens de beschietingen zongen ze zo hard ze konden studentenliederen, zodat de vijand het zou kunnen horen. En toen een van hen in de borst werd getroffen, bleven de andere studenten luidkeels het lied Nachtegaeltjenzingen, zodat de Münstersen het niet zouden merken.

    Toch worden ook in dit deel al enkele universitaire mythes doorgeprikt. Zo blijkt Ubbo Emmius niet zo belangrijk te zijn geweest voor de stichting van de universiteit.

    ‘Tja, ik heb niet de bedoeling gehad om Ubbo Emmius van zijn voetstuk te lichten, maar de rol van dé stichter van de universiteit, ja sorry, dat klopt gewoon niet. In de jaren 1612 – 1614 schrijft Ubbo regelmatig over de vorderingen en hij hangt daar een veel onzekerder verhaal op tegen zijn vrienden, dan wat er uit de officële geschiedschrijving naar voren komt.

    Hij had grote zorgen en vond dat het allemaal veel te groots en kostbaar aangepakt werd. Een gewone predikantenopleiding had hij ook goed gevonden. Maar hij stond veel meer aan de zijlijn en moest afwachten hoe het plan van de Staten werd uitgewerkt. Joachim Alting daarentegen, een van de burgemeesters van Groningen, had veel meer naar voren geschoven moeten worden.’

    De ranglijstjes van toen

    En het resultaat? Telde die universiteit een beetje mee? 

    ‘Als er toen ranglijstjes waren geweest was het eerst Leiden, dan Utrecht, dan Groningen. Franeker lag in  1614 duidelijk voor maar werd in de 18e eeuw gepasseerd, Harderwijk heeft nooit zo hoog gescoord.

    Maar Groningen was meer bezig met overleven. Er waren momenten dat het aantal studenten zo terugliep, dat je dacht: wie merkt het eigenlijk als de stekker eruit getrokken wordt? In 1714/1715, einde van de 18e eeuw en in 1876 scheelde het maar dát.

    Overigens lag dat meestal niet aan de kwaliteit. Groningen moest opboksen tegen tamelijk elementaire krachten, zoals politieke onrust en demografie. Vooral toen Groningen na de eenwording aan de rand van Nederland terechtkwamen daalden de studentenaantallen dramatisch.’

    Goedkope drank

    Academische vrijheid betekende in de 17e eeuw wat anders dan nu. Studenten en hoogleraren werden berecht door de academische vierschaar bij vergrijpen (en belandden soms in de academiekerker), hoefden geen wacht te lopen bij het versterken van de vestingwerken én ze hoefden geen belasting te betalen over bier en wijn voor eigen gebruik. Eigen gebruik, dat was: 450 liter wijn en 1800 liter bier. Maar dan moesten ze wel in Leiden of Franeker wonen.

    De Groningse Staten vertikten het echter om Groningse academici dat recht ook te geven. De studenten lieten dat niet zomaar over hun kant gaan. Ze oefenden druk uit op hoogleraren in 1615, ze schreven vlugschriften en stuurden petities. Maar het hielp allemaal niks.

    Opvallend is dat – net als nu – buitenlandse studenten van groot belang waren.

    ‘Buitenlandse studenten waren in de beginjaren zelfs belangrijker dan tegenwoordig. Wel vijftig procent kwam van over de grens en er werden meer talen gesproken dan nu. Engels, Frans,  Duits, Zweeds, Hongaars, Jiddisch. Gelukkig was er toen Latijn, zoals we nu Engels hebben om elkaar een beetje te kunnen begrijpen.

    Er is wel een verschil: er werd er vlak na de opening niet meer actief geworven en nu wel. Tegenwoordig heb je soms het idee dat de buitenlandse studenten belangrijker zijn dan de Nederlandse. Terwijl de universiteit toch door de Nederlandse overheid en belastingbetaler overeind wordt gehouden en ze de overgrote meerderheid uitmaken.

    En het was heel normaal dat dat studenten van de ene universiteit naar de andere trokken en overal contacten opdeden voor hun album amicorum.’
    Was dat niet een soort voorloper van het poesiealbum?

    ‘Bepaald niet. Je legde dat aan als je de wereld van de wetenschap betrad. Het was de bedoeling dat hoogleraren er hun naam inzetten, met een plaatje en een soort lofredetje op de student, waarmee je in de volgende plaats weer anderen over de streep trok om dat ook te doen.

    Facebook van de 17e eeuw

    De belangrijkste mensen kwamen vooraan – vandaar dat de eerste pagina vaak tot bittere einde leeg bleef, omdat je misschien nog iemand kon strikken die belangrijker was. Het werkte overigens ook als een soort Facebook, je kon ook ontvrienden. Had je later ruzie, dan scheurde je de bladzijde er gewoon uit. Er is nooit onderzoek gedaan naar gedaan, maar het zou heel interessant zijn om te kijken hoe die alba precies in elkaar zaten. Ze zijn veel dan alleen een eenmalige doorsnee van vriendschappen op bepaald moment. Eigenlijk is er op elke twee bladzijden van dit boek wel een onderwerp dat zich leent voor een promotie, of scriptie…’

    Hoe was het eigenlijk met de kwaliteit van onderwijs en onderzoek? In uw boek staan verhalen over een vervallen anatomisch theater, momenten dat de Ommelanden de benoeming van hoogleraren zo lang blokkeerden dat hele faculteiten uitstierven en hoogleraren die studenten van kant-en-klare proefschriften voorzagen…

    ‘Zodra er ruzie was tussen de Ommelanden en de Stad en dat gebeurde vaak, dan had de universiteit daar meteen schade van. De Ommelanden hebben de universiteit lang gezien als een speeltje van de stad. Maar aan de academische kwaliteit heeft het niet gelegen.

    Inderdaad had onder andere hoogleraar rechten Van der Marck proefschriften op de plank liggen, die een promovendus alleen nog hoefde te verdedigen. Maar dat was heel normaal in die tijd. Die waren voor sjiekere studenten die niet de intellectuele capiciteiten hadden, maar wel de maatschappelijke status die recht gaf op een titel.

    Zo’n jonkerszoon die zijn tijd had verdaan met schermen of paardrijden, moest toch een keer afstuderen en als hij verder niets deed met zijn titel, had niemand er moeite mee. Bovendien paste het in de orale bestuurlijke cultuur van die tijd. Je moest een goed betoog kunnen houden. En wie zegt dat ze zo’n jongen niet hebben laten zweten bij de verdediging?’

    De macht van Vindicat

    De zieltogende universiteit had in 1861 nog maar enkele tientallen studenten. Toch waren ze een groep waar de stad rekening mee moest houden. Ze organiseerden bals – interessant voor de huwelijksmarkt – gaven geld uit in de horeca en hadden invloedrijke ouders. Maar dat betekende niet dat ze zich netjes gedroegen.

    In oktober 1861 had een groepje Vindicaters weer eens een concert in de Harmonie verstoort (inderdaad, op de plek woor ook nu het Harmoniegebouw staat). De directie riep hen tot de orde, waarna ze zo op hun teentjes getrapt waren dat ze demonstratief de zaal verlieten én massaal hun lidmaatschap opzegden. Sterker nog, de senaat van Vindicat besloot dat lidmaatschap van de Harmonie en Vindicat niet samenging. Wie toch lid bleef, werd geroyeerd.

    De Harmonie moest op de knieën. Vier maanden lang onderhandelde een commissie uit de hoogste kringen van bestuurlijk Groningen met de studenten, tot ze uiteindelijk op 19 januari de maatregel weer introkken. En dan nog met een kleine meerderheid.

    Het boek staat ook vol felle conflicten tussen streng gereformeerde hoogleraren en meer rekkelijke collega’s…

    ‘Groningen is eigenlijk opgezet als een predikantenopleiding. De gereformeerde kerk wilde, met steun van Ommelanden een seminarium voor predikanten. De stad wilde een bredere, meer humanistich georienteerde universiteit.  Wat eruit kwam was een compromis: een echte universiteit van een strikt gereformeerde signatuur. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat het na de eerste stap in 1612 zo lang duurde voor de universiteit er echt kwam.

    Het leidde tot een litanie aan conflicten tussen orthodoxe gereformeerden die zich strikt hielden aan de belijdenisgeschriften die iedereen moest tekenen en degenen die er hun eigen interpretatie aan wilden geven. Dat heeft de universiteit weinig goed gedaan.’

    Hand boven het hoofd

    Het allermoeilijkste moment was misschien wel 1876. Toen de universiteit bijna opgeheven werd…

    ‘Dat was een verstandig besluit. Er is in de negentiende eeuw veel geklaagd over de achterstelling van Groningen bij de rest van Nederland, maar als je ziet hoe lang men Groningen dat behoorlijk kwakkelde, vooral in de jaren zestig, nog de hand boven het hoofd hield en dingen gegund heeft die een verstandiger kabinet niet had gegund. Een nieuwe bibliotheek bijvoorbeeld, die is gebouwd op het moment dat het aantal studenten dramatisch gezakt was. Moet je daar dan nog een nieuwe bibliotheek – het was de modernste bibliotheek van Nederland op dat moment – voor bouwen? Nou, dat heeft die regering van Thorbecke toch maar mogelijk gemaakt.

    Uiteindelijk is het maar goed dat Groningen niet is gesloten. Toen nieuwe maatschappelijke groepen uit Friesland en Groningen hun kinderen naar universiteit begonnen te sturen, kozen vaak ze voor Groningen. Leiden was te ver en te duur. Bovendien was er een groeiende behoefte aan academische scholing in de samenleving. Daardoor krabbelde Groningen weer op.

    Maar het academisch klimaat stond er beter voor dan ooit. Men had het idee dat men werkelijk iets betekende, maar dat dat alleen in Den Haag niet gezien werd. De historicus Huizinga noemt Groningen in die periode erg conservatief en denkt dat het daardoor fout ging, maar dat is amper vol te houden. Kwalitatief gesproken deden de Groningse hoogleraren niks onder voor hun collega’s in Utrecht of Leiden en er waren baanbrekende proefschriften.  Daardoor kon het na 1876 meteen weer volop mee doen.’

    Koe in de Academie

    Het ging niet best met de Groningse universiteit rond 1680. Misschien was er wat mis met het onderwijs, maar de staat van het toenmalige Academiegebouw hielp ook niet.

    De pedel, genaamd Johan Becherer vond het namelijk nodig om koeien te stallen onder de galerijen van het langwerpige gebouw dat toen nog geen verdiepingen had. Hij hield geiten op de zolders en liet zijn hond overal poepen. Er liepen kippen rond en als hij linnen moest wassen, deed hij dat doodleuk ook onder de galerij en liet het water zo weglopen. Hij vertikte het om op te ruimen, liet deuren openstaan (waardoor studenten het academievaandel uit 1665 konden brassen). Hij weigerde hoogleraren te bedienen tijden feestmaaltijden en liet zijn meid het begin en eind van een college aankondigen.

    Ontslaan dan maar? Dat ging blijkbaar te ver. Hij kreeg een waarschuwing en een boete van 50 gulden. En de klachten blijven doorgaan tot hij in 1684 wordt opgevolgd door zijn 12-jarige zoontje Hendrik.