Bijna-doodervaring

Er zijn maar weinig zaken zo lastig als het onder ogen zien van je eigen dood, of zoals de zeventiende-eeuwse schrijver La Rochefoucauld het zegt in een van zijn onsterfelijke maximes: ‘Le soleil ni la mort ne se peuvent regarder en face.’

De Griekse filosoof Epicurus zag het als de ware opdracht van de filosofie om de omgang met de dood te verzachten, want de wortel van het menselijk leed lag volgens hem in de alomtegenwoordige angst voor de dood. (Nu hoor ik u denken: ‘Breeuwsma, hoe weet jij dat toch allemaal?’ En dan zeg ik: ‘Ja mensen, stug doorlezen, dan word je misschien wel net zo knap.’) Kortom, onze omgang met de dood is een pijnlijke geschiedenis.

Een bijna-doodervaring daarentegen gaat veel mensen gemakkelijk af.

Zo bevond ik me onlangs in een gezelschap waarin iemand vertelde dat hij die week de dood onder ogen had gezien toen hij bijna klem was gereden tussen een vrachtwagen en een stoeprand. Hij wist het levendig te vertellen; wij – geen last van een dode hoek – zagen het allemaal voor onze ogen gebeuren. We waren natuurlijk blij dat het goed was afgelopen, maar kennelijk werkte het verhaal aanstekelijk, want al snel kwamen anderen met steeds fantastischere voorbeelden, die duidelijk moesten maken dat ook zij voor de poorten van de hel waren weggehaald.

Een kat mag negen levens hebben, veel mensen hebben meerdere bijna-doodervaringen, zoveel werd me wel duidelijk.

Er werd nog eens bijgeschonken, waarop ik de kans schoon zag Epicurus op te voeren. Ook citeerde ik, tussen neus en lippen, La Rochefoucauld, die, zo zei ik, ooit schreef: ‘De zon noch de dood kun je in de ogen kijken.’ Maar het leek niemand echt te boeien, waarna het onderwerp een zachte dood stierf.

Dat betekent natuurlijk niet dat ik zelf geen bijna-doodervaringen heb gehad. Integendeel zelfs. De vroegste bijna-doodervaring die ik me herinner moet rond mijn zesde jaar zijn geweest. Ik stond op de kade van een van de grachten van het provinciestadje waar ik opgroeide, vlak bij een brug die ‘De laatste stuiver’ werd genoemd. We waren op bezoek bij kennissen van mijn ouders, die een zeilboot, type Friendship, aan de kade hadden liggen. Ik probeerde op de boot te stappen, maar raakte door een misstap letterlijk tussen wal en schip. Ik stortte naar beneden in het groene water, terwijl de boot boven me tegen de kade botste en het donker werd; voorgoed verdwenen in het grote niets, zo leek het. Even later werd ik aan een arm weer op het droge getrokken en zag mijn moeder, die, aan de blik in haar ogen te zien, net een schrik-me-doodervaring had gehad.

Nu weet ik niet of deze kleine geschiedenis past in het beeld van bijna-doodervaringen dat cardioloog Pim van Lommel schetst in zijn boek Eindeloos bewustzijn, waarover hij onlangs nog mocht spreken in Studium Generale, maar dat kan me ook niks schelen, want ik val waarschijnlijk toch in de categorie van sceptische wetenschappers waarmee Van Lommel allang niet meer in discussie gaat. Wilful ignorance, zo typeert hij onvermogen om ‘de feiten’ onder ogen te zien. Tja.

Nadat iedereen van de schrik was bekomen, leek men het erover eens dat ik niet in mijn natte pak naar huis kon. Ik kreeg droge kleren van de drie jaar oudere dochter des huizes en in die outfit moest ik over straat lopen.

Wat me van het hele voorval het ergst is bijgebleven, is de schaam-me-doodervaring om die te grote meisjeskleren en als ik het me goed herinner, verlangde ik zelfs even terug naar de veilige schoot van het groene water.

Een typisch geval van wishful zinking, zou de scepticus zeggen.

28-04-2016