Boefjes uit Harlem

Vandaag ben ik naar het Frick Museum geweest met Josh, een Columbia student die mij eerder deze week in een koffiezaak in Bleeckerstreet op geheel Amerikaanse wijze mee uit vroeg.

Het Frick Museum is ondergebracht in een Victoriaanse villa aan Central Park, het voormalig onderkomen van de rijke stinkerd waarnaar het museum vernoemd is. Na Rembrandt en zijn unieke (frontale!) zelfportret, de Poolse Ruiter van twijfelachtige komaf en verhalen over de twee bowlingbanen die Henry Clay Frick onder zijn huis heeft laten aanleggen (één voor de normale bowlingbal en één voor de nieuwe, grotere bal, die net op de markt kwam terwijl hij zijn eerste baan al had laten aanleggen), zijn we naar een Amerikaanse diner gegaan voor de echte American pancakes.

We hadden het over waar we woonden, waarop hij vertelde over zijn eerste hospita in New York, die hij omschreef als een excentrieke dame. Geregeld kwam hij thuis in een walm van gestoofd geitenvlees, wat ze kocht voor haar kat (het enige wat het arme beest lustte). Ze was lerares op een basisschool in Harlem. Op een dag trof Josh haar aan in de keuken. En terwijl ze met een vette theedoek de condens van haar brillenglazen afveegde, vertelde ze hem het volgende.

Na een schoolreisje had een van haar leerlingen een opgezette slang uit zijn rugzak gehaald, die hij gejat bleek te hebben uit de reptielenafdeling van het American Museum of Natural History. Luid joelend had hij dode dier een aantal keer boven zijn hoofd geslingerd. Een verbouwereerde Josh had voorzichtig geopperd dat dat weleens strafbaar kon zijn. Hierop trok de hospita haar beide wenkbrauwen op waarna ze de volgende, epische uitspraak deed: ‘I told  that boy to put that thing in his backpack and that WE SHOULD ALL pretend like we didn’t see anything. And so we did. Now, who wants some meat?’

– 23 april 2013 –

23-04-2013