Aardbeleving

‘Zoals jullie ongetwijfeld weten, kampt de regio Groningen met aardbevingen’, zo begon een schrijven van de facilitair manager van Gedrags- en Maatschappijwetenschappen dat ongeveer een week geleden via een e-mail tot mij kwam. Ik vond dat een sterke openingszin.

Het is natuurlijk een waarheid als een koe. Wie de afgelopen jaren niets heeft vernomen over de aardbevingen moet wel onder de grond hebben geleefd (hoewel het daar waarschijnlijk ook niet onopgemerkt kan zijn gebleven). Toch zat ik meteen op het puntje van mijn stoel.

Nou moet u weten dat ik praktisch op de gasbel woon. Hemelsbreed op vijfhonderd meter van ons huis ligt een gaslocatie, met een toren die meestal zo’n gezellig vlammetje verspreidt. Maar soms, op onverwachte momenten, spuwt hij, als een draak met kapsones, een enorme vuurbal uit.

Zo schrokken wij op een nacht eens wakker door een woest geraas. Onze slaapkamer baadde in een zee van licht en wij dachten dat het einde der tijden was aangebroken. Ik keek naar mijn vrouw. Haar rode haar kwam zo goed tot zijn recht in de warme gloed van het vuur, dat ik overspoeld werd door een golf van liefde. Ook bij mij ontbrandde een vuur.

Ik zag mijn kans schoon en begon innig afscheid te nemen van mijn vrouw. Zij wilde daar echter niets van weten, stapte uit bed en belde kordaat de politie, die ons geruststelde. Ja, ze hadden al meer telefoontjes gehad (gek is dat, wanneer je in geval van nood naar de politie belt, ben je altijd geneigd jezelf eerst te verontschuldigen: ‘er zal al wel gebeld zijn, maar…’). Het was een kwestie van overdruk, legde de dienstdoende agent uit, zodat er extra gas vrijkwam en dat veroorzaakte de vlammenzee. Geen paniek.

Maar goed, zo dicht bij het gas plagen de aardbevingen ons dus ook. Al hebben we nog niet veel schade ondervonden, het gaat toch tussen je oren zitten. Beving is beleving. Of zoals de dichter dat zo treffend verwoordt: ‘Een mens beeft dikwijls nog het meest om het beven dat hij vreest.’

Op het werk voelde ik me echter altijd volmaakt veilig en alleen dat is al voldoende reden om er iedere dag naartoe te gaan. Maar nu wordt me dus van hogerhand verzocht eens ‘kritisch naar de werkplek te kijken’ en moeten ‘de grootste risico’s in beeld’ worden gebracht, om zo ‘schade en letsel te beperken’.

Ik snap het, voorkomen is beter dan genezen, maar ik kijk ineens met heel andere ogen naar mijn kamer. De zware schilderijen, negen boekenkasten tot aan het plafond, volgestouwd met boeken; ik vond het altijd gezellig staan, maar ineens zijn ze een bron van ‘valgevaar’. Het liefst zou ik mijn ogen ervoor sluiten, maar dan zie ik mezelf, bedolven onder grote stapels boeken, een hand die er nog net bovenuit steekt, bijna onhoorbaar roepend: help!

Als versteend zit ik achter mijn bureau. Met angst en beven kijk ik naar een kast. Mijn oog valt op de derde editie van Neuropsychological Assessment, een kilo’s wegende pil, die helemaal bovenop ligt. Volgens de flaptekst staat het boek bekend als de ‘bible’. Als die ooit naar beneden komt, met de kracht van een boek-raket, dan kom ik er niet zonder hersenletsel vanaf.

Een voordeel is alleen dat mijn reddingswerkers direct kunnen opzoeken wat me mankeert. Ik wijs in dit verband alvast op het hoofdstuk over Traumatic Brain Injury (p. 730). Misschien is het ook goed om even te kijken onder Evaluating the Psychological Consequences of Head Injury (p. 759).

En nu maar hopen dat het allemaal wel meevalt.

15-10-2015