Sorry

Terwijl er buiten een lekker nazomers zonnetje scheen, werd ik gebeld door een journaliste. Of ze me iets mocht vragen. Dat mocht.

Ik had vast vernomen, zo begon ze, dat de gemeente Den Haag had besloten dit jaar geen zwarte Pieten in te zetten voor het Sinterklaasfeest. Dat had ik niet. Wel had ik ergens gelezen dat Den Haag voorlopig geen vluchtelingen zou opnemen. Ik vroeg me af of daar een verband tussen was, maar dat zou wel niet.

Nou het was echt zo, verzekerde ze me, en nu wilde ze vragen of dat niet verwarrend was voor kinderen: zwarte Pieten in de ene, gekleurde in een andere stad. Het leek me van niet, antwoordde ik met het aplomb van een heuse pedagoog, als ze maar hun cadeautjes krijgen. Voor de rest leek het me vooral een probleem van volwassenen, die krampachtig vasthouden aan hun idee van het kinderfeest. Toen deed ik nog even een Herman Pleij’tje en gaf een klein college over de geschiedenis van Sinterklaas; dat het feest al vele malen van gedaante was veranderd en dat het ontzwarten van Piet helemaal niet zo’n onlogische volgende stap was. De journaliste schreef driftig mee.

‘Nou bedankt.’

‘Graag gedaan.’

Pas later realiseerde ik me dat ik was vergeten te vragen waar en wanneer het stuk zou verschijnen en of ze het me nog even ter controle zou willen toezenden. Maar goed, dacht ik, waar gaat het eigenlijk over, en ik vergat het hele voorval.

Een paar dagen later werd ik gebeld door een radioprogramma met het verzoek of ik in de uitzending iets wilde zeggen over mijn statement in de Telegraaf: ‘Kleur van pieten maakt kinderen niets uit’. O hemel, dacht ik, met mijn ingebakken vooroordeel over die krant: wat zouden ze ervan gemaakt hebben? Ik zocht het artikeltje op en dat viel gelukkig mee. Van mijn historisch exposé was niets overgebleven, maar verder klopte het redelijk.

Later op de dag volgden meer verzoeken van radioprogramma’s en interviews. Ook kreeg ik een mail van een moderator die voor Leiden het ‘pietendebat’ organiseerde. Ze vroeg of ik zitting wilde nemen in een panel met onder andere de burgemeester. Ze hadden eerst Herman Pleij (!) gevraagd, maar die kon niet, schreef ze openhartig.

De meeste mailtjes kwamen echter van mensen die hun mening even met mij wilden delen. De meerderheid daarvan vonden mij uitzonderlijk stom voor iemand die aan de universiteit werkte, een mening die ik op mijn beurt meer en meer begon te delen, want hoe had ik zo stom kunnen zijn me over dit heikele onderwerp uit te laten?

Tot mijn schrik beschuldigde een enkeling me van racisme, of beter institutioneel racisme, wat chiquer klinkt, maar minstens zo erg is.

Curieus was een mail waarin werd gesteld dat ik ‘miljoenen mensen emotioneel gekwetst had’ en dat ik daarmee de reputatie van mijzelf, de psychologie en de universiteit had beschadigd. Ik bleek dus tot meer in staat dan ik zelf voor mogelijk had gehouden. Zij eiste een (publieke) verontschuldiging. Om haar eis kracht bij te zetten, zond ze de email in cc. naar de vice-decaan van GMW (gedrags- en maatschappijwetenschappen, red.) en naar Poppema (die wil ‘zwart op wit’ van Yantai dat ze 40 miljoen voor zijn Chinese speeltje neerleggen; gelooft dus vast ook nog in Sinterklaas).

Eerlijk gezegd knijp ik hem nu wel. Gaat me dit mijn baan kosten? Was ik maar sterrenkundige geworden, dacht ik wanhopig (niemand maakt zich boos over zwarte gaten).

Maar goed, een man een man, een woord een woord. Ik ga niet mijn verontschuldigingen aanbieden. Nou ja, een beetje.

Sorry, Piet.

01-10-2015