‘De wereld is voor iedereen’

‘Vluchtelingen’. Een woord dat je zo vaak voorbij ziet komen dat het zijn betekenis voor mij grotendeels had verloren. Ik wist natuurlijk dat het een verzamelterm is voor mensen overal op de wereld die op de vlucht zijn en in totaal waren dit er in 2014 zo’n zestig miljoen.

Maar het besef dat achter dit woord daadwerkelijk grote hoeveelheden ‘echte’ mensen schuilgaan, besef ik pas werkelijk als ik het treinstation Keleti binnenstap. Honderden mensen zitten in de brandende zon en de meerderheid heeft slechts een rugzakje bij zich. De meeste vluchtelingen zijn jonge mannen, maar er zijn ook veel families. Sommige kinderen hebben een kleurplaat in hun hand of een klein speelgoedautootje; meer hebben ze niet. Een schril contrast met mijn twee grote koffers die ik alleen al nodig had voor kleding. Ik vraag mij af hoe het is om slechts een rugzakje met spullen te hebben als herinnering aan een vroeger leven. In de overvolle metrogangen onder het station zitten mensen ook dicht op elkaar en hier hangt een doordringende en misselijkmakende geur.

Die middag heerst er op Keleti echter een sfeer van berusting en kalmte. Iedereen lijkt gefocust te zijn op zijn eigen familie of houdt zich afstandelijk. Buiten staat een klein groepje mannen te demonstreren en roepen een – voor mij onbegrijpelijke – slogan naar de politiemannen die de ingang van het station blokkeren. De agenten lijken weinig onder de indruk, net als de meeste andere vluchtelingen die het groepje zwijgend aanschouwen.

Het zijn allemaal mensen die hopen op een betere toekomst: zij hebben de pech om in een onveilig land te zijn geboren en dat is het enige verschil. Als ikzelf in, bijvoorbeeld, Syrië was geboren, zou ik hier nu net zo goed kunnen zitten, schiet er door mij heen. Deze oneerlijkheid blijkt nogmaals als ik in de supermarkt dicht bij het station sta na te denken wat ik zal kopen voor de lunch, zonder op de prijs te letten. In Hongarije is alles – voor mij – namelijk vrij goedkoop. Achter mij staan twee Arabische jongens van mijn leeftijd al hun kleingeld te tellen om een ijsje te kopen, discussiërend over welke ze zullen nemen.

Een aantal dagen later, nadat Hongarije tijdelijk de grens naar Duitsland en Oostenrijk heeft geopend, is de stemming op het treinstation uitbundiger dan ervoor. Er lijkt een hele gemeenschap te zijn ontstaan. Het is minder warm; veel kinderen zijn aan het spelen en iedereen maakt een actievere indruk. Er zijn veel vrijwilligers aanwezig die onder andere spelletjes doen met kinderen, en eten, drinken en kleding uitdelen. Iemand speelt gitaar in een kring en mensen gebruiken lege plastic flesjes met steentjes als instrumenten. Een muur is onder geklad met de uitspraak ‘Ik wil naar Duitsland’, die de agenda van de vluchtelingen onderstreept. De sfeer is haast wat surreëel, maar iedereen lijkt gewoon te proberen het beste te maken van de situatie.

Dat het allemaal niet zo gemoedelijk is als op het eerste gezicht lijkt, blijkt uit een grote groep vluchtelingen die voor het station zitten. Ze mogen niet verder reizen en houden bordjes omhoog met ‘SOS’ erop geschreven. Zo dicht bij een betere toekomst na een lange reis, maar het einddoel kan net niet worden bereikt. Het moet voelen als een meter voor de finish stranden.

Het is lastig, zo niet onmogelijk, om de opinie van de ‘gewone Hongaar’ te peilen, maar als ik in een taxi zit met een praatgrage chauffeur, vraag ik hem naar zijn mening. Hij begint over eerdere volksverhuizingen in de geschiedenis van de mensheid en dat je mensen niet kunt verbieden om naar een bepaald land te gaan, als ze dit willen. Hij haalt zijn schouders op en zegt: ‘De wereld is voor iedereen.’

09-09-2015