Talentje spotten, hoe doe je dat?

Hoe herken je jonge supertalentjes?  Specifieke kenmerken onderscheiden toekomstige toppers van de  subtoppers, ontdekte bewegingswetenschapper Marije Elferink-Gemser.

Talent volgen, meten en registreren

Marije Elferink-Gemser volgt ‘haar’ talenten soms al vanaf 2000, zodat ze de ontwikkeling van sporters in de leeftijd van 12 tot 20 jaar kan volgen. Zelfregulatie is belangrijk, maar ze brengt ook lichaamsbouw, fysiologie, techniek en tactiek in kaart.
Behalve voetballers, kijkt ze ook naar hockeyers, basketballers, schaatsers, tennissers en – sinds kort – zwemmers. Ze weegt en meet ze – aan het begin en einde van het seizoen – test hun inspannings­vermogen, techniek en mentale gesteldheid. Al die data koppelt ze aan haar observaties van langs de lijn. Zo ziet ze op welke punten er vooruitgang is geboekt en hoe dat is gelukt.

Mijn vader stond iedere zaterdagmorgen langs de lijn. Altijd – ook in de regen. Dikwijls mopperend vanwege mijn laconieke en afwachtende houding in het veld – roepend dat mijn stick geen knapzak is. Soms ook louter berustend, en terwijl hij langs de kant rustig zijn sigaartje rookte, wist ik dat hij hoopte dat ik beter zou worden. De beste, misschien wel.

Hij had zich de moeite kunnen besparen. Sporttalenten beschikken namelijk al op vroege leeftijd over specifieke kenmerken – en ik beschikte daar duidelijk niet over. Niet alleen omdat ik geen talent had, maar vooral ook omdat het leerproces tijdens de hockeytraining me niet boeide, ik nooit reflecteerde op m’n goede en slechte punten en daar al helemaal geen actie op ondernam.

Het ene kind wel

En dat zijn juist de punten waar het toptalent zich scheidt van het meisje dat wel een aardig potje kan hockeyen – of voetballen, of wat voor sport dan ook. Dat blijkt uit onderzoek van Marije Elferink-Gemser, bewegingswetenschapper en universitair docent bij het Centrum voor Bewegingswetenschappen van het UMCG. Samen met professor Chris Visscher begeleidt ze een klein legertje aan promovendi dat – in samenwerking met master en bachelor studenten – jarenlang groepen kinderen volgt, die als talent zijn bestempeld en bekijkt waarom het ene kind het wel haalt en het andere niet.

‘Natuurlijk is het van belang dat je bij turnen lenig bent, en bij hockey of voetbal is het handig als je snel bent. Maar talent uit zich vooral ook in leergedrag’, zegt Elferink-Gemser. ‘En dat is niet afhankelijk van de sport. Echte topsporters onderscheiden zich door zelfregulatie, dat ze zich verantwoordelijk voelen voor hun eigen prestaties en daar actie op ondernemen.’

Checklist

Die kenmerken bracht Elferink-Gemser in kaart. Handig voor Erwin van der Looi, zo’n checklist, als hij onder de jeugdopleiding van FC Groningen talent wil spotten. ‘Zo zou het kunnen werken’, beaamt Elferink-Gemser. ‘Maar veel kenmerken zijn ook leeftijdsgebonden, je moet het kind volgen in de ontwikkeling om te kunnen ontdekken of het een topsporter in zich heeft of niet.’

Op jonge leeftijd is het van belang dat je het vermogen hebt je te ontwikkelen, doelgericht bent en gedreven om te leren. ‘Het jongetje dat binnen tien minuten een bepaalde schijnbeweging beter kan dan z’n leeftijdsgenootjes, heeft talent’, zegt Elferink-Gemser. ‘Maar als datzelfde jongetje daarna probeert nóg beter te worden, en oefent en oefent, dan heeft hij ook de drive en het gedrag dat je als topsporter nodig hebt.’

Tijdelijk voordeel

Maar op je veertiende of vijftiende de beste zijn van je team, zegt niet dat je ook de top zult bereiken. ‘Er spelen andere factoren een rol. Hoe je groeit bijvoorbeeld. Sommige kinderen zijn op die leeftijd al heel wat groter dan andere kinderen’, zegt Elferink-Gemser. ‘En daardoor sterker en sneller. Maar dat voordeel is slechts tijdelijk.’

IJshockey

Later, als de sporters junior af zijn, is de ego-oriëntatie ook belangrijk. ‘Je wordt dan omringd door andere talenten en je kunt je onderscheiden door de wil om beter te zijn dan de ander’, zegt Elferink-Gemser. ‘Al blijft het natuurlijk ook belangrijk dat je je verder ontwikkelt en daar zelf de verantwoordelijkheid voor neemt.’

Moeite met timing

Daar weet ze zelf alles van. Voor haar wetenschappelijke carrière schaatste ze en behoorde tot de nationale top. Maar daar stopte het voor haar: ze kwam niet internationaal in actie. Nu ze werkt als bewegingswetenschapper, ziet ze waar het probleem toen lag. ‘Ik had moeite met timing, met het afzetten en zo veel mogelijk snelheid krijgen. Dat leer je in trainingen, maar op een gegeven moment moet dat vanzelf gaan. Dat lukte bij mij niet.’

7849874934_45eee23a5f_z

Herkenbaar: je wil wel maar het lukt niet. Dat was op het hockeyveld, met m’n vader langs de kant, ook het probleem. Teleurstelling, al zei m’n vader laatst dat hij nog steeds de hoop niet had verloren dat ik de beste zal worden. Maar niet in hockey.

 

27-03-2014