Is raad van toezicht nog onafhankelijk?

Het ministerie van Onderwijs heeft besloten onderwijsjuriste Katinka Slump niet te benoemen in de raad van toezicht van de RUG. En dat puur wegens haar kritische houding jegens het ministerie, denken Slump en (oud-)leden van de universiteitsraad. Is het toezichtsorgaan nog wel onafhankelijk?

Sinds 1 november 2015, toen Agnes Schaafsma de raad van toezicht verliet, is er een vacature voor een lid met speciaal vertrouwen van de medezeggenschap (zie kader). De universiteitsraad droeg twee kandidaten voor. De tweede kandidaat bleek niet meer beschikbaar voor de functie. Nu Katinka Slump eind april is afgewezen, moet de universiteitsraad met een nieuwe voordracht komen.

‘Het baart mij zorgen dat de raad van toezicht zo lang incompleet is, terwijl er nu belangrijke beslissingen moeten worden genomen, bijvoorbeeld over huisvesting en Yantai’, zegt Slump.

Kritisch moet kunnen

Is het niet juist de taak van een raad van toezicht om kritisch te zijn? Ten opzichte van het RUG-bestuur, op wie de raad toezicht moet houden, maar ook op het landelijke onderwijsbeleid? ‘Zeker’, reageert woordvoerder Michiel Hendrikx namens het ministerie. ‘Zoals ik in een reactie in De Correspondent al zei, is het feit dat iemand kritisch is voor het ministerie nooit een reden om iemand niet te benoemen. Het gaat om twee losse voordrachten. Het is daarom belangrijk om te beseffen dat als kandidaat A niet beschikbaar is, kandidaat B niet automatisch moet worden benoemd.’

In De Correspondent valt te lezen dat Slump volgens het ministerie niet past binnen het profiel van een interne toezichthouder, bijvoorbeeld met het oog op bestuurlijke ervaring. ‘Wij hebben Slump niet per se gekozen op grond van bestuurlijke ervaring’, zegt Bart Beijer, voorzitter van de personeelsfractie van de universiteitsraad. ‘In de raad van toezicht zitten genoeg leden met veel bestuurlijke ervaring.’

Hilly Mast, ten tijde van de voordracht voorzitter van de universiteitsraad: ‘Bij een functie binnen de raad van toezicht komt geen besturen kijken. Bovendien heeft Slump andere kwaliteiten en eigenschappen die zeer van waarde zijn in de raad van toezicht. Ze heeft een groot netwerk binnen de onderwijswereld en studentenorganisaties, en is juridisch uitstekend onderlegd.’

Gewaarschuwd

Slump zet zich al jaren in voor leerlingen, studenten en ouders rondom het recht op onderwijs. ‘Ik ben als adviseur van studentenorganisaties actief geweest en heb me vaak kritisch uitgesproken over het leenstelsel’, zegt ze. ‘Verder zet ik me bijvoorbeeld in voor de rechten van thuiszittende kinderen die niet kunnen deelnemen aan het reguliere onderwijs. In mijn werk ben ik regelmatig tegenover het ministerie komen te staan. Toen de universiteitsraad mij voordroeg, heb ik gewaarschuwd dat de kans groot was dat de minister zou besluiten om iemand anders te benoemen.’

Beijer: ‘Maar Slump is als onderwijsjurist werkzaam en kritisch op heel andere gebieden dan waarmee ze zich in de raad van toezicht zou gaan bezighouden. Wij wilden best iemand met een kritische houding, gezien alle ontwikkelingen: de campus in Friesland, China, de herbenoemingen van het bestuurscollege de afgelopen jaren. Ik vind het jammer, want wij doen niet voor niets een voordracht.’

Vrijheid van meningsuiting

Mast: ‘Ik ben teleurgesteld dat iemand die mee kan gaan met de behoeftes van het personeel en de studenten van de RUG, niet wordt geaccepteerd door het ministerie. Het ministerie is volgens mij kopschuw voor veranderingen. Mijn grootste bezwaar is dat het ministerie Slumps vrijheid van meningsuiting heeft geprobeerd in te perken. Dat ze haar mening uit via Twitter is haar door het ministerie aangerekend en lijkt van invloed te zijn geweest op haar mogelijke aanstelling. Uit de handelwijze van het ministerie blijkt dat zelfs in Nederland de vrijheid van meningsuiting in de praktijk niet alle ruimte krijgt.’

Volgens Slump ging het gesprek in december 2015 met de directeur ‘hoger onderwijs en studiefinancieringsbeleid’ en de directeur-generaal ‘hoger onderwijs, beroepsonderwijs, wetenschap en emancipatie’ vooral over haar houding tegenover de media. ‘Het was logischer geweest als ze gevraagd hadden naar mijn motivatie, plannen en welke bijdrage ik dacht te kunnen leveren binnen de raad.’

Hendrikx spreekt dit tegen: ‘Het gesprek ging over de functie van een lid van een raad van toezicht bij een universiteit in al zijn facetten.’

Benoeming herzien

Zijn deze en andere gebeurtenissen, zoals de protesten in Amsterdam dat de Raad niet luistert, aanleiding om de benoemingsprocedure te herzien? Bijvoorbeeld door de raad van toezicht niet te laten benoemen door de minister, maar door een onafhankelijk orgaan?

Nee, zegt Hendrikx: ‘Zo’n onafhankelijke commissie zou ook weer benoemd moeten worden. In 2010 heeft de medezeggenschap een grotere rol gekregen. Voor verdere aanpassing is nu geen aanleiding.’ Beijer vindt het logisch dat het laatste woord aan de minister is. ‘De raad houdt namens de minister toezicht op openbare universiteiten waarvoor het ministerie verantwoordelijk is.’ Hij ziet niet direct een alternatief.

Op de vraag hoe de weigeringsgronden bij benoemingen nu wettelijk zijn geregeld en of deze duidelijker moeten worden vastgelegd, antwoordt Hendrikx: ‘In de wet is ruimte voor de minister om voorgedragen kandidaten niet te benoemen en ook van een tweede voordracht gemotiveerd af te wijken. De mogelijke beweegredenen zijn niet voorgeschreven, maar vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid.’

Volgens Slump zouden de beweegredenen van het ministerie duidelijker moeten zijn. ‘Er moet duidelijkheid komen over de gronden waarop voorgedragen kandidaten kunnen en mogen worden afgewezen. De minister zou een profielschets op papier moeten zetten, zodat vooraf duidelijk is aan welke voorwaarden de voorgedragen kandidaten moeten voldoen. Anders kunnen achteraf argumenten voor afwijzing verzonnen worden.’

De raad en zijn benoeming

Dat elke openbare universiteit in Nederland een raad van toezicht moet hebben, is vastgelegd in hoofdstuk 9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw). De raad van toezicht bestaat uit minstens drie en hoogstens vijf leden. Aan de RUG zijn dit er vijf, die door de onderwijsminister benoemd worden voor hoogstens vier jaar. Het is een nevenfunctie in deeltijd.
De raad bevat één lid dat door de minister wordt benoemd op voordracht van de universiteitsraad of, in jargon, de ‘medezeggenschap’ (artikel 9.7 Whw). Ook benoemt de minister één lid dat het vertrouwen geniet van de universiteitsraad. Deze twee kunnen samenvallen tot een lid met het vertrouwen van de universiteitsraad dat wordt benoemd op voordracht van de universiteitsraad, maar dat hoeft niet.
In het geval van Slump ging het wel om een combinatie van beide. De andere leden worden voorgedragen door de raad van toezicht zelf op basis van profielen, waarover de universiteitsraad adviesrecht heeft.

09-05-2016