• Breeuwsma

    Kapper

    Ik heb een eenvoudige theorie: als een vrouw naar de kapper gaat en met een totaal ander kapsel thuiskomt, is ze of psychisch in de war of ze is verliefd op een ander. Beide opties kunnen zich tegelijkertijd voordoen.

     

    ‘Zie je niks?’

    ‘Hmmm’.

    ‘Hoe vind je het?’

    ‘Nou, ik vond het anders prima zoals het was’.

    ‘Nou, John vond het me heel goed staan’.

     

    Tsja, John is de kapper en John is homo en die hoeft niet met jou door het leven, denk je dan, maar dat zeg je natuurlijk niet, want dan gooi je je eigen glazen in.

    Nu las ik dat vrouwen tussen de 18 en 35 jaar vijftig keer van kapsel veranderen (tegen mannen drie keer). Nu weet ik niet of dit mijn theorie weerlegt of juist betekent dat vrouwen in die levensfase permanent in de war zijn. Ik denk het laatste, afgezien van het permanent, want dat doe je tegenwoordig toch hopelijk niet meer? Ik herinner me hoe mijn moeder op zaterdagmiddag met een rood hoofd en het haar vol krulspelden onder de droogkap vandaan kwam; het heeft mijn beeld van de vrouw voor het leven getekend.

    Zelf heb ik jaren geen kapsel gehad. Ik liet het groeien of knippen door een vriendin. Van dat laatste heb ik foto’s, maar ik heb bedongen dat die pas vijftig jaar na mijn dood vrijgegeven worden. Waarschijnlijk haatte ze me onbewust.

    Kappers waren in mijn jonge jaren trouwens niet populair. Even leek het er op dat ze zouden uitsterven. In het provinciestadje waar ik opgroeide, waren op een bepaald moment nog twee herenkappers. De ene was modern. Daar kon je desgewenst uit een boek een model uitkiezen (het leek nooit, maar het kon wel). De andere was ouderwets. Die knipte op basis van een zelf opgegeven tarief. Iemand met veel haar was al gauw duurder uit. Daarom kwamen er waarschijnlijk ook vooral kalende mannen, die vroegen om voor een rijksdaalder (ach, de rijksdaalder, waar is die gebleven) bijgeknipt te worden.

    ‘Nee meneer, dat doen we hier niet, wij knippen er alleen maar af’, zei hij dan. Treurige kappershumor (het ergste is dat ik het een leuke grap vind, die ik al heel vaak heb verteld, waarna iedereen me meewarig aankijkt en over gaat tot de orde van de dag).

    Je begrijpt dat ik mijn vrouw nauwlettend in de gaten houdt als ze tussen neus en lippen opmerkt dat ze binnenkort naar de kapper gaat. ‘Ik laat er een flink stuk afknippen’, zegt ze om me te stangen en het werkt altijd.

    ‘Dat doe je niet’, zeg ik op een toon alsof ik thuis de baas ben. Gelukkig vallen de jongens me bij. Wij zijn het er gedrieën over eens dat zij veel kwaliteiten heeft maar dat haar haardos daar de kroon op is. Niets aan doen, vinden wij.

    ‘Als je dat doet mam, dan pak je je koffers maar en ga je maar weg’, zei de jongste onlangs. Ik knik dan ja, maar niet te uitbundig, want ik ben ergens ook nog bang dat ze zo weer ergens een warm plekje vindt.

    Als ze volhoudt, dat ze het ‘deze keer eens lekker kort wil’, worden we uit wanhoop desnoods gemeen: ‘Dat staat je niet eens met dat grote voorhoofd van je’, zeggen we vilein.

    Gelukkig komt ze tot nu toe altijd weer thuis met een kapsel waarvan wij amper zien dat er iets af is.

    Ik zie dat maar als een bevestiging van mijn theorie.

     

    Gerrit Breeuwsma is docent psychologie

    Foto Reyer Boxem

    – 8 april 2013 –