• Het ontstaan van studentenbladen

    Een eigen mening? Schande!

    Het waren niet de studenten van de jaren zestig die zeggenschap eisten over het onderwijs. Al 140 jaar eerder begonnen ze zich ermee te bemoeien. Tot schrik van de hoogleraren.
    in het kort

    Toen in 1825 het allereerste studentenblad De gekortwiekte Faam in Utrecht verscheen, was dat ongekend. Hoogleraren spraken er schande van.

    De oprichters bleven dan ook anoniem. Ze vreesden ‘ongelegenheden’ van docenten bij de examens.

    Toch voorzag het blad in een behoefte. Steeds meer studentenbladen staken de kop op.

    Deze blaadjes beschreven het studentenleven, maar begonnen het ook te vormen. ‘Studenten begonnen zich meer en meer verbonden te voelen.’

    Vorming en saamhorigheid was essentieel. Studenten moesten echter politiek neutraal blijven.

    Na 1890 veranderde ook dat. Studenten en docenten voelden zich betrokken bij maatschappelijke vraagstukken.

    Het betekende het einde van de algemene studentenbladen. Plaatselijke krantjes doken op, zoals Der Clercke Cronike in Groningen.

    volledige versie

    Leestijd: 7 minuten (1281 woorden)

    ‘Eene schaar in de handen van kinderen.’ Zo noemden Utrechtse hoogleraren in 1825 het blaadje dat zojuist was opgericht door een groepje van drie studenten. De gekortwiekte Faam heette het en het wilde een ‘Akademieblad’ zijn. Een tijdschrift waarin wetenswaardigheden stonden over het studentenleven. Er moest aandacht zijn voor promoties en examens, maar ook voor verslagen van toneeluitvoeringen, of borrelpartijen en recensies van boeken.

    Maar dat ging zomaar niet. Want studenten die iets vonden? Dat was ongekend. ‘Tot dat moment waren ze als het ware academische kinderen’, vertelt Annelies Noordhof, die volgende week promoveert op het ontstaan van de studentenbladen. ‘De hoogleraren namen de opvoedende taak van de ouders over. Soms gingen ze zelfs op kamers bij de hoogleraar in huis.’

    Misstap

    Studenten hadden weliswaar een bijzondere positie in de maatschappij – bijvoorbeeld doordat een speciale academierechtbank hen berechtte als ze een misstap begingen – maar ze waren geen volwaardige gesprekspartners. Maar nu hadden ze plotseling een mening. En dat was, zegt Noordhof, ‘behoorlijk opmerkelijk’.

    Sterker nog: ook voor volwassenen was het hebben van een mening of kritisch debatteren niet vanzelfsprekend. ‘Je moet bedenken: we zitten hier in de periode van vlak na de oprichting van het koninkrijk’, zegt Noordhof. ‘Saamhorigheid en eenheid waren van groot belang, kritisch spreken werd afgekeurd. Het was een heel ander klimaat.’

    Vandaar ook dat de oprichters liever anoniem bleven. ‘De ontdekking zou ons in enige ongelegenheden kunnen brengen, bijvoorbeeld bij examens’, schreven ze in het allereerste nummer. ‘De professoren zullen wanneer zij weten dat studenten in de zaak betrokken zijn, het geheele ding kinderwerk of deszelfs strekking gevaarlijk achten, zeker niet goed keuren.’

    Rebellenclubje

    Toch was al snel duidelijk om wie het ging: rechtenstudenten Johan Hora Siccama, uit een aanzienlijk Gronings geslacht; Cornelis Star Numan, ook oorspronkelijk uit Groningen; en Pieter Nicolaas Arntzenius. Het waren alle drie jongens die ervaring hadden met publiceren. In studentenalmanakken, maar ook doordat hun vaders tijdschriften hadden uitgegeven – zij het na hun studententijd. ‘Voor hen was het misschien vanzelfsprekender dan voor de meeste studenten’, denkt Noordhof.

    Met de gevolgen viel het uiteindelijk ook wel mee. Weliswaar bleven ze formeel anoniem, maar de geruchtenmachine kwam snel op gang. Tenslotte was de academische gemeenschap nog maar klein en iedereen kende elkaar. Ze ontleenden ook eer aan het feit dat ze deel uitmaakten van een soort rebellenclubje.

    Wel moesten er flinke obstakels worden overwonnen voor dat allereerste nummer. ‘Utrechtse drukkers bijvoorbeeld durfden het niet aan om het blad uit te brengen. Ze moesten naar Amsterdam om er een te vinden’, zegt Noordhof. De academiepedel weigerde de studenten overzichten te geven van de examens. En hoogleraren noemden het ‘een Akademisch Advertentie-blad, eene zaak van veruitziende gevolgen, eene schaar in de handen van kinderen’. Stel je voor dat de studenten andere universiteiten gingen bekritiseren? Wat voor gevolgen zou dat wel niet hebben?

    Ook de oprichters zelf twijfelden behoorlijk. Hadden ze wel het recht om bijvoorbeeld een boek van een hoogleraar te recenseren? Ze waren immers maar ‘jongens’ en de afstand tussen professor en student moest ‘altoos groot blijven’.

    De afstand tussen professor en student moest ‘altoos groot blijven’

    Toch werd het blad al snel een begrip. De beschouwingen over het hoger onderwijs riepen discussie op, net als de papieren ‘serenade’ die een hoogleraar moest overhalen te blijven, of de pedel werd verzocht haken te slaan in de academiebanken, zodat de studenten hun hoeden beter kwijt konden. En dan was er het stuk waarin een redactielid zich afvroeg of meisjes zich niet net zo mooi konden kleden zónder korset – dat was immers veel gezonder. Het leidde tot een schandaaltje.

    De gekortwiekte Faam verscheen gedurende twee jaar grofweg elke maand tot ver buiten Utrecht. Ook boekhandelaren in andere steden verkochten het blad of stelden abonnees in staat hun exemplaren er op te halen. En dan waren er nog de exemplaren die opgestuurd werden naar Groningen, Amsterdam of Maastricht.

    Dictaatcolleges

    Toen de redactieleden promoveerden en het blad uiteindelijk toch ter ziele ging, betekende dat bovendien niet het einde van het verschijnsel zelf. In Groningen, Leiden en Utrecht doken andere bladen op om overigens vaak net zo snel weer te verdwijnen. ‘Kijk, als een redactielid van de UK ermee stopt, komt er een vacature’, legt Noordhof uit. ‘De UK is een instituut, dat blijft wel. Maar voor deze bladen was dat anders. Maar het feit dat ze telkens weer opduiken, laat wel zien dat er behoefte aan was.’

    Pas met het – landelijke – blad Vox Studiosorum, dat in 1864 het licht zag, kwam er een publicatie die onafhankelijk van zijn redactie bleef bestaan.

    Maar er gebeurde nog iets opmerkelijks, constateert Noordhof. Deze blaadjes – vaak niet meer dan een of twee vellen – beschreven het studentenleven, maar begonnen het ook te vormen. ‘Studenten begonnen zich meer en meer verbonden te voelen’, zegt Noordhof. ‘Het creëerde een gemeenschap. Ze spraken over ontgroeningen, over de vraag of het niet tijd werd om te stoppen met dictaatcolleges, over het gebruik van Latijn.’

    Studeert dag en nacht, drinkt geen wijn, bezoekt geen kroegen en bordeelen

    Toen Vox-redacteur Cort van der Linden een juichende recensie schreef over het boekje Akademieleven – over het studentenleven – maakte hij daarmee aan zijn publiek ook duidelijk hoe het studentenleven in elkaar zou moeten zitten. ‘Hij predikt niet: “studeert dag en nacht, drinkt geen wijn, bezoekt geen kroegen en bordeelen”. Neen, hij zegt, weest levenslustig, maar ernstig. […] Vormt u voor de maatschappij.’

    Dat was dus waar het om draaide: vorming. En daarvoor was het wel heel belangrijk dat studenten met elkaar optrokken. Het feit dat er in Leiden bijvoorbeeld een groep van zo’n dertig aristocratische ‘chiquen’ waren die zich in hun eet-, drink- en leefgewoontes onderscheidden van de rest en níet lid wensten te worden van het corps, werd dan ook als een serieus probleem gezien. Ook in Groningen speelde zo’n kwestie. Ook daar stonden in 1868 aristocraten tegenover democraten, waarop de eerste groep weigerde nog bestuursfuncties te vervullen.

    Edel mensch

    Van der Linden riep de nieuwe leden op juist de omgang met elkaar te zoeken: de zoon van een conservatief – voor wie liberaal ‘een wanklank’ en radicaal ‘een scheldwoord’ was – zou in het corps kennismaken met liberalen en radicalen: ‘Gij zult hen opzoeken op de sociëteit, en in gezelligen kout en vriendschappelijken omgang tot de overtuiging komen dat een liberaal een warm hart kan paren aan een helder hoofd, dat ook een radicaal een edel mensch kan zijn.’

    Het studentenblad nam dus een belangrijke plaats in in het publieke debat over het doel en de inrichting van de studietijd. ‘Het was een plek waar gediscussieerd werd, gereageerd en bepaald werd wat je als student moest vinden.’ Het zorgde voor verbondenheid en samenhang tussen studenten.

    De bloeitijd van de algemene, landelijke studentenbladen duurde tot het einde van de eeuw. Daarna veranderde het landschap weer snel. ‘Het aantal studenten nam toe en niet alle studenten voelden zich nog thuis bij bladen als Vox en Minerva’, denkt Noordhof. ‘In deze bladen was eigenlijk geen plaats voor politieke discussies. Een student zou zich niet bezig moeten houden met politiek. Maar veel studenten en hoogleraren werden juist geraakt door het sociale vraagstuk. Daardoor verloren deze landelijke studentenbladen hun positie als algemene studentenbladen.’

    De manier waarop een universiteit zich representeert zegt ook iets over de identiteit van de universiteit zelf

    Kleinere, plaatselijke titels staken de kop op. ‘Denk bijvoorbeeld aan Propria Cures, dat nog altijd bestaat’, zegt Noordhof. Groningen hield lang vast aan Minerva, maar ook daar verscheen vanaf 1923 Der Clercke Cronicke – als voorloper van de UK – op het toneel.

    ‘De studentenbladen waren volwassen geworden’, zegt Noordhof. ‘Ze waren niet meer weg te denken uit de academische wereld. Als forum van het actuele debat stuwden ze de gemeenschap een bepaalde kant uit.’ En dat is niet veranderd: ‘De manier waarop een universiteit zich representeert zegt ook altijd iets over de identiteit van de universiteit zelf.’